- al
- al1{{/term}}〈bijwoord〉1 [tijd] 〈in vragende zinnen〉 yet; 〈in bevestigende zinnen vaak onvertaald; (nu/toen) al〉 already2 [versterking] all♦voorbeelden:1 al een hele tijd • for a long time nowal enige tijd, al vanaf juli • for some time past/now, (ever) since Julyik ben al een uur aan het roepen • I've been calling for the last hourdat is al oud • that's (already) olddat dacht ik al • I thought sois zij er nu al? • 〈met klemtoon op nu〉 is she here already?is het nu al vier uur? • is it four (o'clock) already?is Jan er al? • is John here yet?ik heb het altijd al geweten • I've known it all alonghoe lang is hij al hier? • how long has he been here?dat wist zij toen al • she knew it even thenal in '82, al voor '82 • as early as '82, even before '82daar heb je het al • there you are2 dat alleen al • that alonezijn komst is al genoeg • just his coming is good enoughal te snel/spoedig/voorzichtig 〈enz.〉 • (far/all) too fast/soon/careful 〈enz.〉ze weten het maar al te goed • they know only too wellhij had het toch al moeilijk • he had enough problems as it was¶ het is al laat/duur 〈enz.〉 genoeg • it is late/expensive 〈enz.〉enough as it isik zie het hem al doen • I can (just) see him (doing it) now!je kunt ze al krijgen voor een tientje • you can buy them for as little as ten guildershij sprak al lachend • he laughed as he spokezij kwamen al nader en nader • they kept coming closer and closer (all the time)je kunt er al of niet gebruik van maken • you can take it or leave ithet al of niet slagen van … • the success or otherwise of …al naar gelang • depending onze zei heel weinig, als ze al wat zei • she said very little, if anythingdat lijkt er al meer op, dat is al beter • that's more like it————————al2{{/term}}〈onbepaald voornaamwoord〉1 [met betrekking tot de hele hoeveelheid/omvang] all ⇒ whole2 [met betrekking tot elk deel van een verzameling] all (of)♦voorbeelden:1 met al zijn macht • with all his mightal de moeite • all our/their 〈enz.〉troublehij was één en al oor • he was all earshet was één en al ellende op tv gisteren • there was nothing but misery on TV yesterdayal met al • all in all2 al wie • all those who————————al3{{/term}}〈hoofdtelwoord〉1 all (of) ⇒ 〈alle afzonderlijke〉 every, each♦voorbeelden:1 al zijn gedachten • his every thoughtal de kinderen • all (of) the children————————al4{{/term}}〈voegwoord〉1 though, although ⇒ even though/if♦voorbeelden:1 al ben ik arm, ik ben gelukkig • I may be poor, but I'm happyal zeg ik het zelf • even though I say so myselfhet is duidelijk, al is het moeilijk • it is clear, if difficultal was het alleen maar omdat • if only becauseook al is het erg • bad as it is/may beik deed het niet, al kreeg ik een miljoen • I wouldn't do it for a million pounds
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.